E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:PHR:2013:BZ2949
LJN BZ2949, Parket bij de Hoge Raad, 11/01337

Inhoudsindicatie:

Falende bewijsklacht m.b.t. wederspannigheid. Art. 180, 184 Sr; art. 160 WVW 1994 (oud); art. 61a RVV (oud); art. 5.16, 5.20 Awb. Blijkens zijn bewijsoverwegingen heeft het Hof geoordeeld dat voor verdachte “duidelijk moet zijn geweest dat hij was aangehouden en wat de reden daarvan was”. Dat oordeel getuigt tegen de achtergrond van hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. In die vaststellingen ligt immers besloten dat verdachte door de verbalisante was staande gehouden wegens overtreding van art. 61a RVV en daarvoor een administratieve sanctie kreeg opgelegd, en dat hij vervolgens is aangehouden omdat hij desgevraagd in strijd met art. 5.16 en 5.20 Awb opzettelijk niet voldeed aan de “vordering” van de verbalisante om zijn adres op te geven en om “medewerking” te verlenen door weg te lopen nader hem tweemaal door de verbalisante te kennen was gegeven dat hij moest blijven staan.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie